Wat te overwegen bij het beheer van privévermogen

04 april 2022
David CHANTRAINE
Volgens artikel 90, lid 1, van het (Belgische) Wetboek van de inkomstenbelastingen kunnen inkomsten en winsten uit het beheer van privé-vermogen onder bepaalde omstandigheden worden belast.
De belastingadministratie heeft een bijzonder oog op vastgoedtransacties, of inkomsten uit de daaruit voortvloeiende huurinkomsten.
Zolang de belastingplichtige zijn privévermogen op normale wijze blijft beheren, worden huuropbrengsten uit onroerend goed niet als beroepsinkomsten maar als inkomsten uit onroerend goed belast.
Indien de belastingautoriteiten evenwel van oordeel zijn dat de onroerendgoedtransacties het normale beheer van een privévermogen overschrijden, is de Belgische Staat van oordeel dat de belastingplichtige een beroepswerkzaamheid uitoefent of dat de daaruit voortvloeiende inkomsten belastbaar zijn als beroepsinkomsten.
Dit is met name het geval wanneer de belastingplichtige grote leningen aangaat voor de aankoop van onroerend goed of wanneer zijn eigen vermogen niet toereikend is om deze aankoop van onroerend goed te garanderen. Op zichzelf is een dergelijke lening niet problematisch, maar als blijkt dat niet slechts één of enkele eigendommen worden gekocht, maar een groot aantal, kan dit de argwaan van de belastingdienst wekken. Indien bovendien een persoon in dienst wordt genomen om de administratie te verzorgen of indien dit beroepshalve wordt georganiseerd, loopt de belastingplichtige het risico dat de huuropbrengsten dan normaal als beroepsinkomsten worden belast.
In de regel worden huuropbrengsten belast onder de categorie "inkomsten uit vermogen" tegen bijzonder gunstige belastingvoorwaarden.
Als een ander voorbeeld van het belang om bij transacties niet uitsluitend fiscale voordelen na te streven, kan het arrest van het Hof van Beroep van Gent van 17 december 2019 worden genomen.
Voor de notaris werden op 19 juli 2013 twee bedrijfspanden en een woonhuis met een vijver overgedragen aan een vennootschap. Deze eigendommen werden in de vennootschap ingebracht door de ouders, d.w.z. de aandeelhouders van de vennootschap. Op dezelfde dag werden de aandelen van de vennootschap door de aandeelhouders bij notariële akte aan hun kinderen geschonken voor een bedrag van 2.049.655,46 euro. De daaruit voortvloeiende schenkingsrechten bedroegen een bedrag van 200.698,86 euro.
De belastingadministratie is van mening dat de aandeelhouders van deze vennootschap met deze operatie enkel de schenkingsrechten op het onroerend goed wilden ontlopen, omdat de moeder enkele dagen na de schenking van de aandelen is overleden.
De belastingadministratie heeft de belastingplichtigen dan ook meegedeeld dat zij van mening is dat deze operatie enkel is uitgevoerd om de schenkingsrechten op het onroerend goed te ontwijken. Deze operatie zou misbruik zijn. De belastingdienst verklaarde voorts dat de belastingplichtigen niet konden bewijzen dat deze overdracht van het onroerend goed aan de betrokken vennootschap andere dan louter fiscale redenen had. De belastingadministratie had dus overwogen om de schenkingsrechten op dit onroerend goed te heffen van de belastingplichtigen, wat dus een extra belasting opleverde ten opzichte van het schenkingsrecht van 397.198,34 euro.
Tijdens de gerechtelijke procedure hebben de belastingplichtigen evenwel verschillende motieven voor deze operaties aangevoerd, die niets met fiscale redenen te maken hadden. Deze verklaringen waren aannemelijk en overtuigend dat de inbreng in de vennootschap van met name de verhuurde eigendommen (de handelspanden), het professionele beheer van deze eigendommen en de verhoging van het rendement van deze eigendommen, terwijl het persoonlijke risico van de aandeelhouders werd verminderd, zinvol was voor de aandeelhouders.
De belastingplichtigen konden de rechter er aldus van overtuigen dat er objectieve redenen waren waarom het logischer was deze onroerende goederen in te brengen in de vennootschap en dat geen subjectieve redenen om belasting te ontwijken doorslaggevend waren voor deze operaties.